De latrines

Jos P, die van 1948 tot 1952 op internaat zat in het Missiecollege, beschikt over uitgebreide aantekeningen en/of scherpe herinneringen. In Bewogen verhalen. Herleefd verleden schrijft hij het volgende over de w.c.'s: 'De latrines bij de speelplaats lagen in open lucht, gedeeltelijk in de schaduw van een linde, waarvan de wortels de gebarsten tegels van de vloer omhoogduwden. In de winter door sneeuw en ijzel en in de zomer door de zoete lindebloesem kon het er aardig glad zijn. De houten deuren gaven dekking van sokkenhoogte tot schouderhoogte. Daarachter stonden de witte closetpotten waarvan de zijrand bovenaan met hout was afgerond. Een centrale opening bood een rechtstreekse verbinding met de aalput. Om ons te reinigen gebruikten we oude gazetten. In de naaste buurt was er nergens een gelegenheid om de handen te wassen. De pissijnen stonden naast de gemakken. Het waren nog van die halfkegelvormige ijzeren bakjes, wit geëmailleerd van binnen en zwart van buiten. Zo hadden ze er ten minste moeten uitzien maar ze waren in zo'n erbarmelijke staat dat een broeder de opdracht kreeg een muur met citroengele tegels te bekleden. Zo ontstond een nieuwe urinoir.'
In de jaren zestig konden de gemakken wel doorgespoeld worden. Tussen die gemakken en de pissijnen was ook een waterkraan aangelegd. Die mocht alleen gebruikt worden met toestemming van de pater-surveillant. Ik kan me niet herinneren dat wij na toiletgebruik onze handen wasten. Die waterkraan was vooral geliefd als we ons tijdens de middagpauze een uur lang in het zweet hadden gevoetbald. De surveillant, die naast de kraan stond, bepaalde of en hoe lang je mocht drinken. Tja, het was een tijd dat het nog van karakter getuigde als je niet toegaf aan dorst.